Nederland kan zichzelf niet voeden

Het is een wijdverbreid misverstand dat Nederland meer voedsel produceert dan het als land nodig heeft. Dat is niet zo. Voor een belangrijk deel van ons voedselpakket zijn we afhankelijk van importen. De export gaat voor het grootste deel naar onze buurlanden. Datgene dat verder weg gaat zijn hoogwaardige en duurdere producten.

Jaarlijks brengt Wageningen University Research het rapport “Nederlandse agrarische sector in internationaal verband “ uit. De waarde van de export van agrarische producten was in 2021 ruim 104 miljard.  Op die mondiale ranglijst staat Nederland op een tweede plaats.  Een bevestiging van de economische betekenis van de agrarische sector.

Ten onrechte worden de cijfers geïnterpreteerd als dat we meer voedsel produceren dan we nodig hebben. De cijfers zeggen wat over de waarde van agrarische producten en niet over de  hoeveelheid voedsel dat wordt geëxporteerd.

De Nederlandse voedselconsumptie vraagt een landbouwoppervlakte van ca 3,3 miljoen hectare (Vork, 2021). Er is 1,8 miljoen ha cultuurland beschikbaar. Daarvan is 1 miljoen hectare grasland. We zijn dus afhankelijk van voedselimporten.

Nederland vijfde importeur

Nederland is op vier na de grootste importeur van voedsel. Van de 72,5 miljard aan ingevoerde goederen wordt 40 % direct uitgevoerd. Nederland is een belangrijk doorvoerland. Ter illustratie:  van het geïmporteerde fruit wordt bijna 80 % weer doorgevoerd.

We zijn voor rijst, fruit, granen en graanproducten, fruitsappen, tabak, cacao, rundvlees, wijn, veevoedergrondstoffen, vetten en oliën afhankelijk van het buitenland.

Goedkope producten naar de buurlanden, dure producten verder weg

De waarde van de export is hoog.  als gecorrigeerd wordt voor de doorvoer  dan heeft de sierteelt de grootste exportwaarde, gevolgd door zuivel en vlees. Ook aardappelen, eieren en groenten zijn belangrijk. Van die producten wordt gemiddeld 60 % verkocht aan onze buurlanden:  Duitsland, België, Frankrijk en Verenigd Koninkrijk.

De exportcijfers zijn handelswaarden. Die mogen niet verward worden met productvolumes. Producten met een lagere waarde worden veelal over kortere afstanden getransporteerd, terwijl de duurdere producten over grotere afstanden worden verkocht. Tachtig procent van de eierexport wordt net over de Duitse grens afgezet. De goedkope consumptie- en frietaardappelen blijven vooral in de EU, terwijl van de duurdere pootaardappelen 40 % buiten de EU wordt verkocht. Dure producten als zaden,  babyvoeding , paarden en kaas worden vaker buiten de EU verkocht.

De exportvolumes  naar onze buurlanden zijn  dus groter dan de CBS-cijfers, die gebaseerd zijn op waarde, suggereren. 

Waardevermeerdering door voedingsindustrie

Nederland heeft een vooraanstaande voedingsindustrie. Die  levert een belangrijke bijdrage aan de handelsbalans. De export van die industrie wordt ook meegerekend  als agrarische goederen. In de productieprocessen worden veelal geïmporteerde grondstoffen gebruikt en verwerkt tot hoogwaardige producten. Voorbeelden daarvan zijn de tabaksindustrie, chocolade, margarine,  koek en pasta’s. Op de keeper beschouwd produceren deze industrieën geen voedsel maar voegen waarde toe.

Conclusie

De exportwaarde van de Nederlandse agrarische producten is hoog. In de wereld neemt ons land de tweede plaats in. Desondanks produceren we te weinig voedsel om de eigen bevolking te voeden. Voor belangrijke productgroepen zijn we afhankelijk van importen. Daarom zijn we ook een grote  voedselimporteur. Daarnaast is bijna 30 % van onze export doorvoer.

Het grootste deel van het exportvolume gaat naar de buurlanden en kan beschouwd worden als regionale afzet.  

Nederland is in staat waarde toe te voegen aan geïmporteerde “laagwaardige” grondstoffen.  Het hoge specialistische kennisniveau in de hele voedingsketen maakt het mogelijk om dure hoogwaardige producten in de hele wereld te verkopen.   

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *